Column: Schril contrast
by Janneke de Man-van GinkelKort nadat de landelijke maatregelen tegen de coronacrisis voor heel Nederland gingen gelden, las ik een berichtje dat ene Jayshree Shukla had gedeeld over social distancing, afstand houden om overdracht van het virus te voorkomen. De strekking ervan was dat social distancing een voorrecht is, omdat het betekent dat je een huis hebt om in te kunnen blijven en de middelen om jezelf tegen het virus te beschermen.
Enkele woorden uit dat bericht komen regelmatig in mijn gedachten terug: „De meeste manieren om de corona af te weren zijn alleen toegankelijk voor de welgestelden. In wezen zal een ziekte die door de rijken werd verspreid terwijl ze de wereld rondvlogen, nu miljoenen arme mensen doden.”
Toen ik deze woorden de eerste keer las, stond alles in het teken van de groei van het aantal mensen dat ziek werd en overleed. In die tijd was de betekenis van deze woorden vrij letterlijk; mensen die in armoede leven, lopen een grotere kans op besmetting. De wereldwijde cijfers bevestigen dit beeld: de armere bevolkingsgroepen worden harder getroffen dan de rijkere. Door de armoede hebben deze mensen niet de middelen om zich te beschermen tegen dit virus, hebben ze niet de mogelijkheden om vanuit huis te werken of hebben ze zelfs geen huis. Daardoor raken zij gemakkelijker besmet, is het verloop van de ziekte vaak ernstiger door de gezondheidsproblemen die ze al hadden en overlijden ze vaker.
Gaandeweg wordt echter duidelijk dat de betekenis van deze woorden veel verder strekt dan de letterlijke betekenis. De maatregelen tegen de verspreiding van het virus blijken veel bijkomende gevolgen te hebben. Meer en meer klinkt de vraag wat wereldwijd de meeste levens zal eisen, het virus zelf of de gevolgen van de maatregelen tegen het virus.
De eerste signalen van hongersnood zijn er al; een hongersnood die gemakkelijk ook een pandemisch karakter zou kunnen krijgen. Er verschijnen berichten over kilometerslange rijen voor de voedselbanken in Zuid-Afrika, over vechtpartijen om de meest elementaire voedingsmiddelen, zoals meel en olie, in de sloppenwijken van Nairobi, en over wanhopige gezinnen in Colombia die rode lappen uit hun ramen hangen om aan te geven dat ze hongerlijden en hulp nodig hebben.
Ook in dit opzicht wordt zichtbaar dat de arme mensen het hardst getroffen worden door het virus. En hoe schril het contrast is, wordt pijnlijk duidelijk als je deze berichten zet naast die over de enorme hoeveelheid voedsel die op dit moment in ons eigen land verloren gaat omdat er veel te weinig afnemers zijn.
Toch is het te gemakkelijk om te zeggen dat de coronacrisis de oorzaak is van alle ellende en dat de aanpak ervan niet deugt. Veeleer legt deze crisis misstanden bloot die verweven zitten in de structuren en systemen waarop onze westerse welvaart is gefundeerd. Het maakt beschamend duidelijk dat de welvaart van ons deel van de wereld ten koste gaat van het welzijn van een veel groter deel van de wereldbevolking.
Veel wordt er gesproken over blijvende veranderingen in de samenleving door deze coronacrisis. En in allerlei opzichten verlangen we terug naar het ‘gewone’ vertrouwde leven. Maar vanuit het perspectief van ”welvaart” tegenover ”welzijn” zouden we de crisis juist moeten aangrijpen om ernaar te streven dat iedereen, met de woorden van Nelson Mandela, „kan leven op een manier die de levens van anderen respecteert en verrijkt.”
Dat is niet eenvoudig en gaat niet zonder slag of stoot. Maar als niemand een begin maakt, gebeurt er zeker niets. Wellicht kan het gebed van Agur uit Spreuken 30:7-9 een goed vertrekpunt zijn: „Geef mij geen armoede of rijkdom, voorzie mij van mijn toegewezen deel aan brood. Anders zou ik, verzadigd, U verloochenen en zeggen: Wie is de Heere? Of anders zou ik, arm geworden, stelen, en de Naam van mijn God aantasten.”
Zo kan de coronacrisis ook verbeteringen teweegbrengen, misschien voor miljoenen mensen maar zeker voor ons persoonlijk.
De auteur is universitair hoofddocent bij de afdeling Verplegingswetenschap van het UMC Utrecht.