CETA-discussie mist belangrijke argumenten
by Henk de VriesMet de handelsovereenkomst CETA proberen Canada en de Europese Unie de onderlinge handel te stimuleren, door belemmeringen weg te nemen. Dat is goed voor exporterende bedrijven. Maar er is er ook een keerzijde: ondermijning van het superieure Europese systeem voor technische regelgeving, normalisatie en het toetsen of aan technische eisen wordt voldaan. Dit element ontbrak deze week in het Kamerdebat.
Het Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA) is het vrijhandelsverdrag tussen de EU en Canada. Het is al grotendeels voorlopig in werking, maar ratificering door de lidstaten is nog nodig. In Nederland wordt dit spannend. Nu ook de PvdA tegen is, hangt goedkeuring van het verdrag in de Tweede Kamer af van de ChristenUnie, die eerder tegenstemde. Perspectief, de jongerenorganisatie van deze partij, adviseert om vast te houden aan dat standpunt en onderschrijft de bezwaren van boerenorganisaties, milieubeschermers en vakbonden.
Werkgeversorganisaties als VNO-NCW en EVOFenedex zijn voor, want het verdrag vergemakkelijkt export naar Canada. Niet alleen verdwijnen importheffingen, ook geeft het voldoen aan Europese regels toegang tot de Canadese markt, zonder dat men zich moet aanpassen aan Canadese eisen en zonder aanvullende keuringen.
Toch heeft ook dit een keerzijde en het lijkt dat deze organisaties van bedrijven daar geen oog voor hebben. Daarover meer in dit artikel. Eerst wil ik het Europese en het Amerikaanse systeem met elkaar vergelijken. Dat doe ik omdat Canada onlangs de deur heeft opengezet voor Amerikaanse normalisatie-instellingen. Via de achterdeur van het CETA-verdrag komt hierdoor deels het Amerikaanse systeem binnen. Canada zit qua cultuur en praktijk tussen de VS en Europa in.
EU: vertrouwen en samenwerking
In een ideale wereld zorgen bedrijven ervoor dat hun producten een goede kwaliteit hebben en veilig zijn. Zij overleggen over zaken als aansluitbaarheid, kwaliteit en veiligheid en leggen die afspraken vast in normen, waaraan ze zich vervolgens houden. Dan weten hun klanten waar ze aan toe zijn. Daar hoeft de overheid zich niet mee te bemoeien.
Helaas is de werkelijkheid anders. Bedrijven gedragen zich soms onverantwoord. Het is daarom nodig dat de overheid ingrijpt en een wettelijk kader schept over bijvoorbeeld productaansprakelijkheid, veiligheid en milieu. In de manier waarop dat gebeurt, verschillen Noord-Amerika en Europa. Dat leidt tot handelsbarrières.
Het Europese systeem staat dichter bij de ideale wereld dan het Amerikaanse, omdat het uitgaat van vertrouwen. De Europese overheid legt essentiële eisen vast in Europese Richtlijnen. De inhoud daarvan moet worden overgenomen in de wettelijke systemen van de lidstaten en is verplicht. Details per productgroep en testmethoden worden uitgewerkt in vrijwillige normen – als het product voldoet aan de normen, dan wordt het geacht ook aan de wettelijke eisen te voldoen. De fabrikant kan er echter ook voor kiezen om het voldoen aan de eisen op een andere manier aan te tonen, bijvoorbeeld als zijn product zo innovatief is, dat de bestaande normen minder geschikt zijn.
In de meeste gevallen is het afdoende als de fabrikant zelf verklaart dat hij aan de eisen voldoet. Hij maakt dit zichtbaar door de letters CE (Conformité Européenne) aan te brengen op het product of de verpakking en heeft dan toegang tot de Europese markt. Bij producten met meer veiligheidsrisico’s is eerst ook nog goedkeuring door een onafhankelijke private keuringsinstelling nodig. Voor medische producten gelden de zwaarste eisen aan dergelijke keuringen, want daarbij kunnen mensenlevens op het spel staan.
Deze Europese aanpak werpt zijn vruchten af. Omdat de meeste eisen zijn geformuleerd als prestatie-eisen, zonder dat bepaalde oplossingen zijn voorgeschreven, kunnen bedrijven zonder al te veel rompslomp nieuwe producten introduceren of experimenteren met nieuwe productiemethoden. De benodigde testen zijn relatief simpel en goedkoop. Bedrijven kunnen in Europa hun nieuwe producten dan ook redelijk snel in de markt zetten. Zo draagt het Europese systeem bij aan een innovatief ondernemingsklimaat.
VS: gedetailleerde eisen
De Amerikaanse aanpak is radicaal anders. Producenten krijgen daar te maken met zeer gedetailleerde technische voorschriften. Daarin wordt vaak een bepaalde oplossing voorgeschreven: welke materialen en onderdelen moeten worden gebruikt in het product en op welke manier. Dat hindert innovatie. Losse onderdelen moeten bovendien eerst individueel worden getest en goedgekeurd. Dan pas kan het eindproduct worden gekeurd en op de markt worden gebracht. Staten, of zelfs delen daarvan, kunnen afwijkende technische voorschriften hanteren voor hetzelfde product of onderdeel. Ook is een staat vrij om te bepalen wat de bevoegde controlerende instantie is. Bedrijven moeten in de praktijk dan ook langs veel loketten voordat hun product op de Amerikaanse markt wordt toegelaten. Omslachtig en duur.
Maar dat niet alleen, dit beheersingssysteem belichaamt wantrouwen. Met gedetailleerde voorschriften en uitgebreide testen proberen bedrijven en overheden zich in te dekken tegen aanklachten wanneer een product niet voldoet of gevaar oplevert. De Amerikanen mogen het imago hebben de kampioenen van de vrije markt te zijn, de werkelijkheid is anders: de overheidsrol qua eisen en toetsing is er veel groter dan in Europa. En het systeem brengt geen betere veiligheid, terwijl het daar nu juist om was begonnen.
Canada: tussenpositie
Qua cultuur staat Canada tussen Europa en de VS in en dat geldt ook voor het systeem van technische regelgeving, normalisatie en het toetsen of aan technische eisen wordt voldaan.
Net als in de VS kunnen ook in Canada de eisen verschillen per provincie, terwijl ze juist in al die verschillende Europese landen hetzelfde zijn. In Europa zijn veel technische normen gebaseerd op de normen van de mondiale normalisatie-organisaties ISO en IEC, wat de handel met andere landen vergemakkelijkt. In Canada was dat tot voor kort ook zo, maar daar is de deur nu opengezet voor concurrerende normalisatie-instellingen, zoals dat in de VS al het geval is. Het aantal technische normen in Canada is hierdoor explosief gestegen en de coherentie tussen de normen is aangetast, net als in de VS. CETA maakt het gemakkelijker voor Canadese producenten om de Europese markt te betreden, maar daarmee krijgen deze Canadese en in veel gevallen Amerikaanse normen meer invloed op de Europese markt. Nu steeds meer producten deel uitmaken van complexe systemen, maakt dit het lastiger om die systemen consistent te houden.
Canadese aanbieders mogen nu ook meedoen bij openbare aanbestedingen, maar het wordt voor de inkopers lastig om hun aanbod te vergelijken met dat van Europese aanbieders. Inspectie-organisaties zoals de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) krijgen meer werk: zij zullen ook met Canadese en Amerikaanse normen moeten werken. Door bezuinigingsrondes is hun capaciteit al veel te beperkt. Terwijl hun rol essentieel is – het Europese systeem is gebaseerd op vertrouwen, maar producenten moeten dit vertrouwen niet beschamen, dus zo nu en dan zijn preventieve controles nodig. En als er echt iets misgaat, moet de NVWA dat ook kunnen uitzoeken.
Aantasting Europese systeem
Er is nog meer aan de hand. Canada en de Europese Unie hebben ook afgesproken hun systemen verder op elkaar af te stemmen. Dat is goed nieuws voor Canada, maar slecht nieuws voor de EU, want door Canadese inbreng kan ons superieure Europese systeem alleen maar slechter worden. Momenteel wordt dit systeem overigens ook al van binnenuit ondermijnd – het lijkt erop dat de politici en ambtenaren in Brussel en in de lidstaten de kracht van het eigen systeem niet meer goed snappen. Dat is bijvoorbeeld te zien bij de in 2016 aangenomen Europese Richtlijn voor bescherming van persoonsgegevens. Die had zich kunnen beperken tot een paar essentiële eisen, met uitwerking in vrijwillige technische normen en met voor kritische systemen ook een vorm van certificatie. Maar nu is gekozen voor een monstrum van gedetailleerde wettelijke eisen met concurrerende nationale certificatieschema’s waarvan de status onduidelijk is – een aanpak die tegelijk rigide en chaotisch is en in strijd is met het principe van de ene Europese markt zonder handelsbelemmeringen.
Op het gebied van medische producten zien we dat enkele tragische ongevallen hebben geleid tot een Pavlov-reactie van politici, waardoor het heldere Europese systeeem gaat plaatsmaken door een meer rigide systeem in Amerikaanse stijl. Het is bedoeld om ongelukken te voorkomen, maar het zal een averechts effect hebben: de producten worden niet veiliger, de goedkeuringsprocedures worden veel langer, waardoor patiënten zullen overlijden omdat de betere apparatuur niet op tijd op de markt is. Kleinere producenten krijgen minder kansen om überhaupt nog op de markt te komen, en de kosten van de gezondheidszorg gaan verder omhoog.
Hebben werkgeversorganisaties geen oog voor de samenhang tussen dergelijke ontwikkelingen? Behartigen ze de belangen van hun leden wel goed?
Dwarsligger
Het lijkt erop dat de ChristenUnie gaat zwichten voor de druk. De minister zal nog iets toezeggen wat ze helemaal niet kan toezeggen om dit te verbloemen. Het doet denken aan de Kunduz-missie: een onrealistisch plan omwille van een politieke meerderheid. De echte politieke vraag moet zijn of Nederland op dit punt de dwarsligger in Europa wil zijn. Willen we onze Canadese vrienden, 75 jaar geleden onze bevrijders, voor het hoofd stoten? Maar een Nederlandse afwijzing kan ook een wake-up call zijn voor de Europese Unie, die bezig is ons superieure Europese systeem te verkwanselen. Een systeem dat een kroonjuweel is van de Europese samenwerking, juist omdat de Europese overheid zich terughoudend opstelt. Een systeem dat is gebaseerd op de waarde van vertrouwen. En vertrouwen komt te voet en gaat te paard. Dat geldt trouwens ook voor vertrouwen in de politiek...
Prof. dr. ir. Henk de Vries is bijzonder hoogleraar Standardisation Management aan de Rotterdam School of Management, Erasmus University.