https://www.rd.nl/image/contentid/policy:1.1628394:1580468230/2020-01-24-katVR1-monica-6-FC-web.jpg?f=16x9&%24p%24f=6af5ffe
Monica van Rijn met in haar handen een Davidster en een foto waarop haar vader in kampkleding staat. De foto is kort na de bevrijding bij de grens in Nederland genomen. „Lopend en liftend had hij ons land weten te bereiken. beeld RD, Henk Visscher

Wat Joden in Auschwitz is overkomen werkt door op hun kinderen

by

Wat de Joden in de Tweede Wereldoorlog in kampen zoals Auschwitz is aangedaan werkt door bij de kinderen. „Alle aandacht is altijd naar de overlevenden gegaan. Ons leven speelde zich af in de schaduw van hun leven. Daardoor zijn wij door de oorlog getekend.”

Monica van Rijn-Franken (1950) rijdt in Nederland en de Verenigde Staten stad en land af om te vertellen over haar ouders, die de Tweede Wereldoorlog hebben overleefd. Maar ze spreekt daarnaast over zichzelf, iemand van de zogenaamde tweede generatie die indirect onder de oorlog heeft geleden en na tientallen jaren nog lijdt, en dan vooral psychisch.

In het dagelijks leven is Van Rijn kunstschilder. Dat valt direct in haar woning op. Verschillende doeken sieren de muren van haar onderkomen in Amsterdam-Noord. „Mijn werk is een kleurrijke expressie van mijn duistere verleden.”

Voor wie spreekt u in het land?

„Ik bezoek veel middelbare scholen, maar dat niet alleen. Eind januari treed ik bijvoorbeeld op in Coevorden, in de voormalige synagoge. Bij zo’n bijeenkomst zitten er vooral volwassenen in de zaal.”

Wat vertelt u precies?

„Op scholen begin ik met het tekenen van een tijdlijn op het schoolbord. Daar zet ik dan jaartallen onder: 1939, 1940, 1942, 1943 en 1945. Aan de hand van die jaartallen vertel ik het bijzondere verhaal van mijn ouders, wat hen in de oorlog is overkomen en hoe ze die jaren hebben overleefd.”

Van Rijns vader Frits werd geboren in 1906, haar moeder Hetty in 1920. De twee, beiden waren Joods, leerden elkaar kennen in 1942 in de Rivierenbuurt, Amsterdam-Zuid. Haar vader moest omdat hij Jood was van de Duitsers naar de Lekstraat verhuizen, waar haar moeder woonde. „Mijn vader trok in bij een oom. Overdag werkte hij in de confectiefabriek van De Groot, waar hij bontkragen aan pilotenjacks bevestigde. Dat kon hij als geen ander omdat hij ervaring had met het werken met bont.” Voorjaar 1942 werden Van Rijns ouders aan elkaar voorgesteld. „Mijn moeder zei later dat op dat moment de vonk oversloeg.”

Kort daarop, op 16 juli, ging Van Rijns vader ’s avonds naar een bijeenkomst van het verzet. „De dag daarop zouden ongehuwden op transport naar het oosten worden gezet. Iemand vertelde dat er in het oosten vernietigingskampen waren. Mijn vader kon maar beter zo snel mogelijk met zijn vriendin trouwen, anders zou ze in zo’n vernietigingskamp terechtkomen.”

Die avond vroeg Van Rijns vader haar moeder ten huwelijk. „Mijn moeder wist niet wat ze moest doen. Ze was verliefd, maar zo snel trouwen? Om dit verhaal? Uiteindelijk stemde ze ermee in. Mijn vader ging dezelfde avond nog naar rechter Stokvis, zodat ze de volgende dag konden trouwen. Die naam Stokvis verzin ik trouwens, omdat ik zijn echte naam niet weet. De man regelde het zo dat ze zogenaamd al twee weken in ondertrouw waren.”

De dag daarop gingen Van Rijns vader en moeder naar Artis, waar Stokvis in de danszaal het huwelijk voltrok. „Dat was schuin tegenover de Hollandsche Schouwburg waar de Joden zich moesten melden die op transport gingen. Zo nonchalant mogelijk liepen mijn vader en moeder naar Artis, waar die dag 120 stellen zijn getrouwd.”

Een maand later werd Van Rijns opa, de vader van haar moeder, op transport gezet omdat hij na spertijd nog op straat was. „Hij is eind augustus opgepakt en acht dagen later vergast. Daar kwamen mijn ouders ver na de oorlog achter. Mijn moeders broer Harrie werd in oktober van hetzelfde jaar op transport gezet, zogenaamd naar een werkkamp in Duitsland. „Ik schrijf je zodra ik aankom”, zei hij tegen mijn moeder. Ze hebben nooit meer iets van hem vernomen. Midden april 1945 is hij uiteindelijk gestorven.” Van Rijns moeder zei later over deze periode dat het een angstige tijd was. „Dat was natuurlijk een understatement.”

Op 31 januari 1943 werden Van Rijns ouders midden in de nacht van hun bed gelicht en met tientallen andere Joden naar de Hollandsche Schouwburg gebracht. „Na 48 uur mochten mijn ouders tot hun verbazing vertrekken. Waarom? Omdat mijn vader bij De Groot werkte. Ze konden hem niet missen.”

Op dat moment hadden Van Rijns vader en moeder kunnen onderduiken, „maar ze vertrouwden erop dat het wel goed zou gaan. Mijn moeder heeft haar hele verdere leven er spijt van gehad dat ze niet waren ondergedoken.”

Juni 1943 werden Van Rijns ouders opnieuw opgepakt, nu definitief. Ze werden in Kamp Vught gescheiden van elkaar opgesloten. Bij het eten en op het appel zagen ze elkaar nog af en toe. Maart 1944 werd vader Frits op transport naar Auschwitz gezet. „Via een vriendelijke bewaker, bijgenaamd ”de bochel”, wist mijn moeder een pasfoto van haarzelf aan mijn vader mee te geven.”

Van Rijns moeder ging drie maanden later naar Auschwitz. „Na drie dagen zonder eten en drinken arriveerde ze op 6 juni in het kamp. Bij het uitstappen zag ze schoorstenen met vlammen hoog in de lucht. Het rook naar verbrand vlees. Een jongetje duwde haar een worstje in handen, maar hoewel ze dagen niets had gegeten, kreeg ze door de spanningen geen hap door haar keel. Ze kwam terecht in de rij van degenen die naar de gaskamer zouden worden afgevoerd. Door een incident ontstond er de nodige commotie. Dit gaf mijn moeder de gelegenheid van rij te wisselen. Later zei ze hierover: „Ik moest mezelf zien te redden, anders zou ik mijn man nooit meer terugzien.””

Van Rijns moeder kreeg op haar arm een nummer –78323– getatoeëerd en vertrok een paar dagen later naar een ander kamp. In totaal verbleef ze in de laatste elf maanden van de oorlog in negen verschillende kampen en nam ze deel aan de dodenmarsen, waarbij ze zich met sneeuw in leven kon houden.

Na de Bevrijding werd Van Rijns moeder naar Zweden gestuurd, waar ze kon aansterken. Haar vader ging lopend en liftend naar Amsterdam. Via een tante in de Verenigde Staten kwamen mijn ouders er achter dat ze allebei nog leefden. „Half augustus ontmoetten mijn ouders elkaar achter het Centraal Station in Amsterdam. En wat had mijn vader in zijn hand? De pasfoto die mijn moeder hem had weten mee te geven. Daarmee sluit ik dan mijn verhaal af.”

U vertelt vooral over wat uw moeder meemaakte.

„Wat mijn vader over de kampen vertelde past op een half A4’tje. Hij sprak nooit over wat hij had meegemaakt. Zijn gezondheid had door de oorlog erg geleden. Door de regelmatige bevriezing van zijn ledematen waren zijn bloedvaten beschadigd. Hij is in 1960 in Amerika overleden.”

In de Verenigde Staten?

„Ja, mijn ouders emigreerden met mijn oudere zus en mij in 1951. Mijn ouders waren bang dat de Russen zouden komen en dat de Joden dan een nieuwe Holocaust te wachten stond. Mijn vader gaf eigenlijk de voorkeur aan Australië, maar mijn moeder wilde naar Amerika. Daar woonde een tante van haar, het enige familielid dat ze nog had.”

In de Verenigde Staten verhuisden Van Rijns ouders regelmatig. „Dat gebeurde uit voorzorg. Voor mijn dertigste ben ik 38 maal verhuisd. Tegen niemand vertelden mijn ouders dat ze Joods waren. Mijn zus en ik mochten ook niets zeggen. Altijd was er die angst en die heeft voortdurend alles overschaduwd.”

Toen Van Rijns vader overleed moest zij voor haar moeder opkomen. „In feite haar beschermen. Ik moest iedereen bellen omdat mijn moeder, die in 2015 overleed, ervan overtuigd was dat de mensen tegen haar waren. Bij de slager ben ik eens voor haar gaan staan met mijn armen breed uitgestrekt om haar te beschermen. Mijn moeder had het gevoel dat de slager haar kwaad wilde doen. In mijn leven ben ik meerdere malen in paniek geraakt over het welzijn van mijn moeder.”

Het klinkt alsof u uw moeder voor verder kwaad wilde bewaren?

„Dat is ook zo. Mensen zoals mijn moeder hebben zo veel meegemaakt, en dan wil je niet dat hun leed wordt aangedaan. Om dat te voorkomen moet je je als kind vaak in duizend bochten wringen.”

Van Rijn is al jaren bezig met het schrijven van een boek over wat haar vader en moeder in de oorlog is overkomen. „Ik heb heel veel materiaal verzameld. De brieven die mijn ouders elkaar schreven na de Bevrijding heb ik nog. Alles wat ik zeg moet kloppen, dus ieder feit controleer ik. Dat is denk ik de reden dat het zo lang duurt.”

Is er weleens een dag dat u niet met de oorlog bezig bent?

„Die zijn er niet veel. Wij van de tweede generatie dachten dat we het achter ons konden laten, maar dat is niet zo. Toen ik een jaar of veertig was, besefte ik dat alles wat ik doe en hoe ik ben door de oorlog is bepaald.”

Kunt u dat concreet maken?

„De tweede generatie verkeert in een bevoorrechte positie, omdat je niets van de gruwelijkheden hebt meegemaakt. Wij hebben niets op ons netvlies. Maar aan de andere kant hebben wij jaren achtereen het wantrouwen van onze ouders ingeademd. Onze ouders, mijn moeder dan vooral, hebben kunnen vertellen wat hun is overkomen. Maar wie is er geïnteresseerd in het verhaal van de tweede generatie? Onze ouders hebben littekens opgelopen. Wij, de kinderen, moeten de zalf zijn. Wij willen onze ouders geen verdriet doen en hen niet verdrietig zien.”

Bent u daarom begonnen met uw project ”Colored by war”, getekend door de oorlog?

„Inderdaad. Dat is een interactief kunstwerk van schilderijen, dagboeken en film over de impact van oorlog op het nageslacht. Sinds 1998 beschilder ik de voorkant van lege dagboeken die samen een wand vormen van 3 bij 5 meter. Bij elkaar zijn het 105 dagboeken. Dat getal staat symbool voor de bijna 105.000 Nederlandse Joden die in de oorlog zijn vermoord. Eén dagboek dus voor elke duizend omgekomen Joden.

Het is vooral bedoeld voor de verhalen van de tweede generatie. Zij kunnen hun woorden die ze niet aan een ander willen toevertrouwen, kwijt op het papier. Dat werkt bevrijdend. Ik noem het weleens een monument van verhalen.”

Op de voorkant van de lege dagboeken schildert u gezichten, allemaal verschillende.

„Het schilderij symboliseert het gezicht van de mens die de wereld aanschouwt. Het verborgen boek staat symbool voor het verhaal dat de mens in zich draagt.”

Speelde het Joodse geloof een rol in het leven van uw ouders?

„Amper, ik ben niet Joods opgevoed.”

Zijn uw ouders ooit naar Auschwitz teruggekeerd?

„Nee, nooit.”

Bent u er geweest?

„Nee, maar ik denk dat ik eraan toe ben.”

Dit is het eerste deel van een tweeluik over de bevrijding van concentratiekamp Auschwitz, op 27 januari 75 jaar geleden. Zaterdag in RD Magazine deel 2.