Kan een kattenallergie afnemen door veelvuldig contact met katten?
by Jop de VriezeDat zul je altijd zien: heb je eindelijk de ware Jacob gevonden, blijkt hij allergisch voor je kat. En die gaat dus echt niet de deur uit. Maar zou zijn allergie minder kunnen worden, als hij maar lang genoeg wordt blootgesteld aan het dier?
Naar schatting 15 procent van de bevolking heeft last van een allergie tegen huisdieren, pollen of huisstofmijten, waarvan een groot deel tegen een combinatie hiervan. De allergie kenmerkt zich door een loopneus of verstopte neus, niezen en geïrriteerde ogen en soms ook kortademigheid. Iemand met een kat in huis merkt soms pas na een vakantie van weken dat die de bron is van de klachten. De oorzaak is een verkeerd gerichte reactie van het afweersysteem tegen ‘onschuldige’ eiwitten, die de kat uitscheidt via klieren en verspreidt via huidschilfers of urine.
In reactie op deze zogeheten ‘allergenen’ maakt het lichaam afweerstoffen aan, waaronder het irriterende histamine, maar ook stoffen die chronische allergische ontsteking van ogen, neusslijmvlies en luchtwegen veroorzaken.
Kan zo’n allergie door frequente blootstelling minder erg worden? Nee, zegt internist-allergoloog Maurits van Maaren. “Een allergie ontwikkel je meestal al op kinderleeftijd, dan wordt namelijk het immuunsysteem afgesteld, en zodra je haar eenmaal hebt, gaat een allergie niet meer vanzelf over.” Het kan zijn dat ze mild blijft, vertelt Van Maaren, maar er is ook een risico dat het erger wordt, tot allergische astma met verergerende aanvallen aan toe.
“In die heftigste vorm zijn symptoombestrijders zoals oogdruppels en inhalatiemedicatie nauwelijks nog effectief. Vandaar dat juist het omgekeerde wordt geadviseerd: zo min mogelijk blootstelling aan allergenen.”
Reactie blokkeren
Wordt het dan toch ‘de ware Jacob of de kat?’ Misschien toch niet. Er bestaat namelijk wel een manier om het immuunsysteem te herprogrammeren: immuuntherapie. De eerste immuuntherapie tegen allergie werd al in 1911 gegeven, met een extract van pollen. Na WO II werden er de eerste systematische studies naar gedaan en pas sinds de jaren 90 begrijpen we enigszins hoe het werkt, vertelt Van Maaren.
Bij immuuntherapie krijgt de allergische persoon het betreffende allergeen één keer in de vier weken onderhuids ingespoten, of in smelttabletvorm dagelijks toegediend. Het immuunsysteem maakt dan afweerstoffen aan die de allergenen wegvangen en daardoor de allergische reactie blokkeren of verhinderen, vertelt allergie-onderzoeker Willem van de Veen. Ook worden er regulerende immuuncellen aangemaakt, die het immuunsysteem wat toleranter maken voor het allergeen. Dit effect blijft in principe bestaan nadat de therapie is beëindigd.
De therapie vraagt wel de nodige toewijding: drie jaar lang elke drie weken een injectie of elke dag een tablet of druppels. Bij lang niet iedereen werkt dat even goed. Grofweg de helft van de patiënten reageert er nauwelijks op.
En allergoloog Van Maaren heeft voor allergische kattenbezitters nog slecht nieuws: “Een officiële contra-indicatie is het niet, maar in principe schrijven we de therapie alleen voor aan mensen die bijvoorbeeld in de thuiszorg werken en daarin belemmerd worden door hun allergie.” Het effect weegt bij kattenbezitters niet op tegen de bijwerkingen. “We gaan mensen geen dure behandeling van drie jaar geven als we er niet achter staan. Mensen met klachten waartegen medicatie niet werkt, zijn uiteindelijk alleen gebaat bij: de kat de deur uit.”